Logboek van onze onderneming. Over voortgang van projecten, relevante publicaties en meer...

Rapport Commissie Van de Donk: Een mager compromis zonder overtuigende stellingname

Nicole Maalsté
Gepubliceerd in: Recht der Werkelijkheid, 2009, nr.2, p. 89-92.

De samenstelling van de Adviescommissie drugsbeleid – de commissie Van de Donk – doet vermoeden dat er een aantal flinke discussies hebben plaatsgevonden om tot een gezamenlijk oordeel te komen. De commissieleden zijn erin geslaagd om voor ieder wat wils in het rapport te verwerken. Zo zijn voorstanders voor een verdere regulering van coffeeshops tevreden gesteld: het rapport stelt immers dat de coffeeshop een rustige en veilige voorziening voor volwassen cannabisconsumenten is en dat de meeste coffeeshops geen problemen veroorzaken. Daarbij zou de 500 gram maatregel (maximaal toegestane handelsvoorraad in coffeeshops) op de schop moeten en zouden experimenten met de achterdeur (gereguleerde inkoop van de coffeeshops) mogelijk moeten worden. Tegelijkertijd zitten er ook voor tegenstanders van het gedoogbeleid voldoende interessante aanknopingspunten in dit rapport. Wanneer cannabis net als andere drugs wordt gezien als een middel met een onaanvaardbaar risico, dan wordt het weer ‘gewoon’ een verboden middel en dat voedt prohibisten met argumenten in hun strijd tegen cannabis. En het instellen van één Drugsautoriteit kan tot gevolg hebben dat de ruimte voor het op maat oplossen van lokale problemen kleiner wordt, omdat er een landelijke visie wordt uitgedragen en die kan naar links of naar rechts vallen.
In deze Forumbijdrage richt ik me op de één van de meest opmerkelijke bevindingen van de commissie, namelijk dat er de afgelopen 15 jaar sprake is geweest van beleidverwaarlozing op het gebied van het gedoogbeleid. Daarmee bedoelen ze dat de politie, burgemeesters en politici wel doorhadden dat er problemen aan het ontstaan waren, bijvoorbeeld rond de aanvoer van wiet naar de coffeeshops en de productie ervan, maar daar niet goed op reageerden. Coffeeshops zijn te groot geworden, waardoor er zowel aan de voordeur als aan de achterdeur problemen zijn ontstaan. Coffeeshops moeten daarom meer gesloten en kleinschaliger worden. Dit om de toestroom van jeugdigen en toeristen aan de voordeur in te perken en om de verwevenheid met de georganiseerde criminaliteit aan de achterdeur tegen te gaan, stelt het rapport.

Op het eerste gezicht klopt de analyse van de commissie. Toch mist het rapport enkele belangrijke punten die het ontstaan van deze situatie verhelderen en ook aanknopingspunten bieden voor mogelijke oplossingsrichtingen. De vraag waarom er grootschalige coffeeshops konden ontstaan blijft bijvoorbeeld onbeantwoord. Het antwoord is eenvoudig: omdat er te weinig coffeeshops zijn. Het aantal coffeeshops in Nederland is de afgelopen tien jaar gehalveerd, terwijl het aantal cannabisconsumenten (net als in de ons omringende landen) toenam. Slechts in 20% van de Nederlandse gemeenten zijn er coffeeshops. De helft van de Nederlandse consumenten koopt zijn cannabis daarom nog steeds buiten de coffeeshop. Dit betekent dat er onvoldoende coffeeshops zijn om aan de vraag van de Nederlandse cannabisconsument te voldoen.

Een andere vraag die de commissie niet beantwoordt, is waarom de achterdeur van de coffeeshops steeds meer verweven raakt met de georganiseerde criminaliteit. Het antwoord daarop is ook simpel: omdat politie en justitie de netwerken van kleinschalige telers die voor de toevoer naar de coffeeshop zorgden, grotendeels hebben opgerold. Criminele organisaties die zich daarvoor uitsluitend bezighielden met grootschalige drugshandel en export, vulden het gat op. Hierdoor is het onderscheid tussen producenten die zich bezighouden met het bevoorraden van coffeeshops en producenten van exportwiet vervaagd, wat ook terug te zien is aan de kwaliteit en de diversiteit van het aanbod in de coffeeshop.

Dat de coffeeshop een commercieel succes zou worden, kan overigens geen verrassing zijn. In 1972 stelde een werkgroep van de Anti-Revolutionaire Partijstichting (de voorloper van het CDA) in een advies over het drugsbeleid al een staatsmonopolie voor de toelevering van cannabis voor, omdat “[…] een ongecontroleerde commerciële ontwikkeling moet worden geweerd. Zodra er een particuliere cannabisindustrie zou gaan ontstaan, wordt een eventuele weg terug zeer moeilijk (vergelijk nicotine en alcohol). Beheersing van het productie- en consumptieproces vereist overheidsbemoeienis. Een tweede reden om te kiezen voor een staatsmonopolie is ons inziens dat het betere waarborgen biedt voor het doen van systematisch onderzoek.” De werkgroep dacht aan drie à vier verkooppunten per provincie, waar de staat cannabis van goede kwaliteit in maximum hoeveelheden en tegen betaalbare prijzen verkoopt. Afnemers zouden tenminste 16 jaar moeten zijn om een beperkte hoeveelheid voor verantwoord gebruik te kunnen kopen. Iedere legale consument zou worden geregistreerd en gevraagd kunnen worden mee te werken aan onderzoek.

Ook de populariteit van nederwiet als exportproduct is allang voorspeld. De CRI stelde in 1986 een nota op met de veelzeggende titel: ‘Bestrijding van groothandelaren in hasjiesj; een vergeten prioriteit’. De nota wees op de omvang die de criminele activiteiten van cannabishandelaren en hun organisaties hadden aangenomen en de betrekkelijke geringe aandacht die opsporingsinstanties aan deze problematiek besteedden.

De term ´beleidsverwaarlozing´ doet vermoeden dat de overheid geen weet zou hebben van al deze ontwikkelingen. Het rapport maakt helaas niet duidelijk waarom de overheid het cannabisbeleid al jarenlang op zijn beloop liet. De overheid was al die tijd op de hoogte van de ontwikkelingen. Mogelijk liet die overheid door niet stelselmatig in te grijpen het gedoogbeleid bewust aan zijn eigen succes ten onder gaan. Een passief uitsterfbeleid, waarbij de tijd het probleem wel op zou lossen.

Het is daarom een grote vraag in hoeverre het kabinet zijn vingers wil branden aan de oplossing van het probleem. In een voorlopige reactie op het rapport laat de overheid weten de 500 grams regel los te willen laten. Dat zou een eind maken aan een bizarre situatie, waarbij coffeeshops zich meerdere malen per dag door scootertjes moeten laten bevoorraden vanaf hun geheime opslagplaatsen.

Aan de andere kant stuurt de overheid aan op experimenten om de maximaal te verkopen hoeveelheid per klant terug te dringen van 5 naar 3 gram. Tien jaar geleden mocht een coffeeshop nog 30 gram per klant verkopen. De bedoeling was dat het coffeeshoptoerisme zou afnemen door het verlagen van de verkoop hoeveelheid naar 5 gram de verkoop. Die zouden een reisje naar de Nederlandse coffeeshop immers niet voor een paar gram willen maken. Onderzoek wijst echter uit dat het coffeeshoptoerisme niet is afgenomen. Wel komen coffeeshoptoeristen vaker sinds de invoering van de 5-gramsregel.

Waar de overheid nog niet op reageert zijn de voorstellen van de commissie voor experimenten met het reguleren van de achterdeur. Dat is niet alleen spijtig, het zal de effecten van andere maatregelen ondermijnen. Experimenten met gereguleerde teelt van cannabis zijn absoluut noodzakelijk om de teelt voor de coffeeshop weer te scheiden van de exportteelt. Op die manier kan ook de hoognodige controle op de kwaliteit van de cannabis plaatsvinden, zodat cannabisconsumenten geen onnodige risico’s lopen. De commissie had naar mijn mening meer positie in moeten nemen over het belang van het reguleren van de achterdeur. Wanneer de overheid op deze manier blijft doormodderen en alleen maatregelen blijft nemen aan de voordeur, zullen coffeeshops op den duur toch langzaam uitsterven.

[kader] Trimbos en WODC evalueren drugsbeleid

Het Trimbos-instituut en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) evalueerden in opdracht van de overheid het Nederlands drugsbeleid. Een indrukwekkende lijst aan wetenschappers heeft aan deze evaluatie meegewerkt. Allerlei facetten van het drugsbeleid zijn meegenomen, variërend van zorg en behandeling tot delicten gepleegd door druggebruikers.

Voor hun beleidsevaluatie namen de onderzoekers de beleidslogica als uitgangspunt. Van elk beleidsonderdeel beschrijven zij allereerst de aannames van het beleid. Uitgangspunt voor het gedoogbeleid was bijvoorbeeld dat de risico’s van cannabis als minder ernstig werden ingeschat dan die van harddrugs. Vervolgens beschrijven zij de beoogde aanpak, bijvoorbeeld: het gedogen van de kleinschalige verkoop van cannabis en hard optreden tegen de handel in harddrugs moest tot een scheiding van de cannabis- en harddrugsmarkten leiden. Dan beschrijven zij of de aanpak heeft geleid tot het beoogde doel.

Alvorens in te gaan op enkele resultaten van het onderzoek wil ik nog even stilstaan bij een aantal opmerkelijke zaken rondom deze evaluatie. Het gedogen van cannabis begon in 1976, maar de onderzoekers keken vooral naar de periode van 1995 tot 2008. Hiermee verdoezelen ze dat er vóór 1995 nauwelijks sprake was van een invulling van het beleid. Pas in 1995, na het uitbrengen van de nota ‘Continuïteit en Verandering’ wordt serieus werk gemaakt van het gedoogbeleid.

Interessant is ook dat uitspraken over de ´effecten´ van het beleid volgens de onderzoekers slechts beperkt, op deelgebieden, mogelijk zijn. Daar komen politie en justitie mooi mee weg. Zij hoeven zich weer niet te verantwoorden voor de enorme kosten die de drugsbestrijding met zich meebrengt, terwijl het effect ervan zeer bedenkelijk - zo niet contraproductief - is. Waarschijnlijk zitten hier politieke motieven achter. Tijdens het Tweede Kamerdebat, waarin besloten is tot deze evaluatie, liet het CDA namelijk weten niet geïnteresseerd te zijn in de effecten van het beleid, maar vooral in de huidige stand van zaken. Het CDA is immers sterk gebrand op een harde aanpak van drugs, ongeacht de gevolgen daarvan. Dan zit je dus niet te wachten op een evaluatie waaruit zou blijken dat dit niet effectief zou zijn…

Uit de evaluatie blijkt dat Nederland het goed doet in vergelijking met andere landen. Het drugsgebruik onder volwassenen is de laatste tien jaar stabiel en internationaal gezien nemen we een positie onder het midden in. Alleen het XTC-gebruik in Nederland is relatief hoog. De drugssterfte is vergeleken met andere landen laag en het aantal nieuwe besmettingen onder drugsgebruikers met HIV en Hepatitis C is drastisch gedaald.

De evaluatie laat verder zien dat de doelstelling om op consumentenniveau de soft – en harddrugsmarkten te scheiden succesvol is doorgevoerd. Cannabisconsumenten schaffen hun cannabis meestal (direct of indirect) via coffeeshops aan. De kans dat coffeeshops harddrugs verhandelen is vrij gering omdat coffeeshophouders zich goed aan het verbod op de verkoop van harddrugs houden. De kans op vermenging van de markten (van soft en hard) is volgens de onderzoekers veel groter via illegale aanbieders van cannabis.

Coffeeshops hebben niet geleid tot een excessieve stijging van het cannabisgebruik. De laatste cijfers wijzen er wel op dat het cannabisgebruik van scholieren van 15-16 jaar tot de hoogste in Europa behoort. Frequent cannabisgebruik gaat vaak hand in hand met harddrugsgebruik, spijbelen en andere gedragsproblemen. Het cannabisgebruik is hier volgens de evaluatie niet de oorzaak van, maar vormt eerder een signaal voor onderliggende problematiek en kan bijdragen aan een verdere verslechtering van de situatie. Een punt van aandacht!

De aanpak van de thuisteelt van cannabis in woonwijken heeft volgens de onderzoekers successen geboekt, mede door het afschrikeffect van huisuitzettingen. Maar deze aanpak speelt volgens de onderzoekers mogelijk criminele samenwerkingsverbanden in de kaart.
Voor meer conclusies en een samenvatting van het rapport check: http://www.trimbos.nl/.